Kerstgedicht : 'Een wonder aanschouwd'
Er hing in het bos een dichte mist.
Ik verdwaalde, had me in de weg vergist.
Het werd al donker, de avond viel.
Ik was zo alleen, een dolende ziel.
Ik hoorde geritsel, ik hoorde gepiep.
Ik zo bang dat ik snel verder liep.
In het duister zag ik zomaar een licht.
Er kwam toen een glimlach op mijn gezicht.
Daar midden in dat mistige woud
was door mensen een huisje gebouwd.
De voordeur van dat huis stond open,
ben zonder kloppen naar binnengelopen.
"U komt als geroepen," zei toen een man.
"Mijn vrouw krijgt een kind, toe help me dan."
De zoon werd geboren met veel gemak.
Zij waren verheugd, gaven me onderdak.
Toen ik de volgende morgen was uitgeslapen,
werd ik gewekt door gemekker van schapen.
Ik lag tussen hen in, lekker warm in het hooi.
De zon was al op en straalde zo mooi.
Er kwamen twee herders die staarden me aan.
Het leek me dus beter om verder te gaan.
Ze wisten niets van een kind in het woud.
Had ik die nacht een wonder aanschouwd?